Een solipsist is iemand die gelooft dat hijzelf het enige is
dat werkelijk bestaat en dat alle andere mensen, en dingen, ja het hele
universum, alleen in zijn verbeelding bestaan en dat ze zullen verdwijnen als
hij ophoudt ze te verbeelden. Ik kan niet ontkennen dat ik deze beschouwing van de werkelijkheid zijn charmes vind hebben.

Een boek van Daniel Kahneman (Thinking, fast and slow) houdt me om veel redenen bezig, onder meer om de verbetering die hij en zijn collega Amos Tversky hebben aangebracht op theorieën over de psychologische waarde, de begeerlijkheid, van geld. Sinds de 18e eeuw wordt dit de utiliteit genoemd, het is een van de bronnen van het utilitarisme. Ook voor de economische theorie is het een belangrijke bouwsteen, waarvan Daniel Bernouilli de legger is. Hij spreekt van ‘morele verwachting’ in contrast met de wiskundige verwachtingswaarde van een uitbetaling. De verbetering van Kahneman cs heeft te maken met het inbouwen van de perceptie van verandering van rijkdom (ipv. de te verwachten rijkdom zelf). Dat leidde tot de prospecttheorie, met drie belangrijke principes:
(a) de morele verwachting is afhankelijk van de keuze van een referentiepunt of adaptatieniveau en niet van absolute waardes;
(b) bij beoordeling van de verwachte “uitbetaling” is er sprake van een verminderende gevoeligheid;
(c) een zeer sterke menselijke drijfveer is de ‘afkeer van verlies’, die in keuzesituaties, dilemma’s, kan leiden tot onverwacht, irrationeel gedrag.

Niet iedereen is blij met het bestaan van een zo geformuleerde ‘ethical calculus‘, maar mij staat vooral die keuze van een referentiepunt aan. Zo word ik weer wat meer baas in eigen verbeelding, toch een beetje solipsist.

Een 100% solipsist treedt op in onderstaand kort verhaal uit 1956 van Fredric Brown. En dan blijkt ook 100% zijn eigen adaptatieniveau te moeten hebben…

Op een dag werd Walter B. Jehovah praktiserend solipsist. In
één week tijd was zijn vrouw weggelopen met een andere man, werd hij ontslagen
uit zijn baan en had hij zijn been gebroken toen hij een zwarte kat achterna
zat om te voorkomen dat die zijn pad zou kruisen.
In het ziekenhuisbed besloot hij overal een eind aan te
maken.
Hij keek uit het raam en staarde omhoog naar de sterren en
wenste dat ze niet meer bestonden en meteen al waren ze er niet meer. Hij
wenste dat alle andere mensen weg waren en toen werd het merkwaardig stil in
het ziekenhuis, zelfs voor een ziekenhuis. Toen kwam de wereld aan de beurt en
hij zweefde in een leegte. Van zijn lichaam maakte hij zich net zo makkelijk
af, en toen nam hij ook de laatste stap door zich zelf weg te wensen.
Er gebeurde niets.
Vreemd, dacht hij – is er dan een grens aan solipsisme?
“Ja”, hoorde hij een stem zeggen. “Wie bent u?”, wilde Walter
weten.
“Ik ben degene die het universum bedacht heeft dat jij zo
juist uit de weg hebt geruimd. En nu jij mijn plaats hebt ingenomen… er klonk
een diepe zucht … kan er eindelijk een einde komen aan mijn bestaan en kan ik
in de vergetelheid raken en alles aan jou overlaten.”
“Maar hoe kan ík
dan ophouden te bestaan?” Want dat was eigenlijk mijn bedoeling, moet je weten.
“Ja dat weet ik”, sprak de stem. “Je moet het net zo doen als
ik gedaan heb. Schep een universum. Wacht tot er iemand komt die echt gelooft
wat jij gelooft en alles wil wegdenken. Dan kan jij je terugtrekken en de boel
over geven. Nou, dag hoor!”.

En weg was de stem. Walter B. Jehova was alleen in de leegte
en er was maar één ding dat hij kon doen. Hij schiep hemel en aarde. Hij deed
er zeven dagen over.